6 mei — 18 juni 2023
fysieke galerie permanent geslotenWard Van Grimbergen: de jaren van studie
Ik zag kunstenaar Ward Van Grimbergen (°1972, Belgisch Limburg) voor het eerst toen hij in 1993 kwam studeren aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen in de afdeling beeldhouwen. Ik gaf in die school enkele theorievakken, waaronder de geschiedenis van de beeldhouwkunst, exclusief bedoeld voor de beeldhouwers. Af en toe liep ik het atelier binnen, en ik was bij de jury’s om het verslag op te stellen. Oordelen hoefde ik niet te doen en daar had ik vrede mee, omdat het me veel moeilijker leek een beeldhouwwerk in te schatten dan een kunsthistorisch commentaar. Het leersysteem bij de beeldhouwers, en overigens in de hele academie, was vrij autoritair en gebaseerd op een strikte scheiding van theorie en praktijk.
Ward Van Grimbergen viel me op doordat hij heel eigenzinnig omging met de opdrachten die zijn docenten hem gaven. Hij respecteerde hun gezag en spande zich in om volgzaam te zijn, maar kwam steeds weer tot resultaten die niet in de lijn van de verwachting lagen. Hij deed alles op zijn manier, en leek amper te bevatten wat zijn docenten precies van hem verlangden. Mogelijk hechtte hij er ook niet zoveel belang aan. Hij volgde zijn natuur, die beïnvloed werd door hallucinaties en waanbeelden, chaotisch denken en het horen van stemmen. Een behandeling met medicijnen in het tweede jaar had aanvankelijk een verlammend effect op zijn creativiteit. Hij diende het jaar te herbeginnen, en vervolgens ook het derde, maar tot frustratie van zijn docenten kwam er nauwelijks verbetering in zijn studieresultaten. De rommelige manier waarop hij zijn beeldhouwwerken opbouwde zorgde voor ergernis. Ward luisterde niet, Ward was koppig, etc. Maar er waren wel meer studenten die zoals Ward niet in het systeem leken te passen en ergernis wekten. Wederzijds gaven ook de docenten ergernis. Hun didactiek was gebaseerd op het verwerven van een reeks technische vaardigheden en op het vormen van een artistieke smaak die min of meer aansloot bij de traditie. Bij de beeldhouwers waren conflicten niet van de lucht, en dat was net wat die afdeling voor mij zo boeiend maakte. Ik herinner me hoe ergens in de jaren ‘90 het tweede jaar beeldhouwen in zijn totaliteit gebuisd werd, en dit tot grote ergernis van de directie, want zo kreeg het tweede jaar te kampen met plaatsgebrek terwijl er helemaal niemand was om in het derde jaar te zitten.
Dat Ward een bijzonder talent had werd door de docenten wel gezien en men kende uiteraard ook zijn medische toestand, maar de facto bleef hij een probleemstudent die eigenlijk buiten de afdeling stond, en zelfs buiten de academie. Zijn medestudenten zagen dat evenwel anders en bewonderden zijn werk. Ward was populair. Hij had een innemende persoonlijkheid die rust en goedmoedigheid uitstraalde. Toen een
gastdocent moest worden aangewezen om gedurende een week of twee een project te begeleiden, kwamen enkele studenten met het voorstel om voor Ward te kiezen.
Op het einde van het derde jaar dat voor Ward dus al het vijfde was, raadde hoofddocent Wilfried Pas hem aan het derde jaar nóg een keertje over te doen. Hij kon zich eenvoudigweg niet voorstellen dat hij Ward in het vierde jaar een diploma zou moeten gunnen dat hij naar zijn mening geenszins verdiende. Dit werd echter niet als vanzelf aanvaard, en zo werd Ward het onderwerp van een bijzondere vergadering, die na het nodige heen- en weergepraat gauw was afgelopen. Het in 1995 ingevoerde decreet van de Hogeschool Antwerpen stelde onomwonden dat trissen onder geen beding kon. Ward volbracht zijn laatste academiejaar, maar kreeg op het eind van de rit te horen dat hij zich niet mocht presenteren voor de jury omdat hij zijn laatste opdracht niet had vervuld. Wat echter vlot overruled werd door de academiedirecteur, die stelde dat opdrachten in het vierde jaar niet meer hoefden en dat Ward een eerlijke kans hoorde te krijgen.
Op wat volgde hadden de docenten geen vat meer, aangezien in de hele academie de elegante regel gold dat de laatstejaars alleen beoordeeld werden door een buitenjury die niet door de docenten was samengesteld. In 1999 bestond de jury uit de zeer hedendaags georiënteerde galeriste Stella Lohaus en curator Ulrike Lindmayr, de bekende performancekunstenares Ria Pacquée en de in 1990 aan de academie afgestudeerde en inmiddels ook zeer succesvolle beeldhouwer Sven ’t Jolle. Ze wezen eensgezind Ward Van Grimbergen aan als de enige student die zich duidelijk had onderscheiden en nomineerden hem ook voor de Prijs Mathilde Horlait-Dapsens*, die hij vervolgens in een tweede jury ook won.
Na dit hoogst onverwachte succes schreef Ward zich in voor een cursus bloemschikken en werkte hij als stagiair in een bloemenwinkel in Geel, de stad die al sinds de achttiende eeuw faam genoot om zijn systeem van psychiatrische thuisverpleging. Maar voorjaar 2000 liet hij de bloemen in de steek en betrok hij in de Lovelingstraat te Antwerpen een vijftien meter diepe garage om er zijn artistiek werk voort te zetten als wat hij noemde ‘een bloemschikken met dode materialen’.
Paul Ilegems
*De Prijs Mathilde Horlait-Dapsens werd testamentair ingesteld door de vermogende weduwe van de Waalse luitenant Emile Horlait, die omkwam in de Eerste Wereldoorlog. Hij wordt jaarlijks toegekend aan excellerende studenten in de beeldende kunst, de muziek en de geneeskunde. Het is nog steeds de belangrijkste prijs die de academie van Antwerpen in huis heeft.